Het ontstaan van gebergtes, vergletsjering en verwering hebben in de loop van miljoenen jaren het Ennsdal gevormd. Op een aantal honderden jaren tijd veranderde de mens dit landschap door het te rooien, droog te leggen en te bebouwen. Natuur en cultuur bepalen in een voortdurende wisselwerking het beeld van ons dal.
De landbouw in het Ennsdal
De graslanden van het Ennsdal werden tot in het midden van de 20ste eeuw vaak overstroomd. Ze leverden maar weinig hooi van mindere kwaliteit. Na de regularisatie van de Enns en de drooglegging van de dalbodem was het dan mogelijk op uiterst gunstige plaatsen zelfs graan aan te planten.
Stromend water, loofbossen in waterrijk gebied
Landouwen zijn gebieden die af en toe overstroomd worden. In de hoger gelegen oeverzones konden loofbossen ontstaan. Ondanks menselijke ingreep zijn er aan de Enns nog resten van dit soort bossen aan te treffen.
Stilstaand water – meren, meeroevers
Talrijke planten ontwikkelen strategieën om zich in het water te kunnen hand-haven. Ze leven ondergedoken of aan het wateroppervlak, wortelen of zwemmen vrij. De ondiepe oevers zijn meestal begroeid met riet.
Kwartelkoning
De kwartelkoning was ooit een wijd-verbreide broedvogel van laaggelegen weilanden en rivierdallen. Doordat zijn natuurlijke leefomgeving erg beperkt werd, is hij vandaag de dag met uitsterven bedreigd.
Drassige weilanden en hooiweiden
Deze weiden zijn ontstaan na het rooien van broekbossen of door de drooglegging van laagvenen. Ze worden maar één keer in de herfst gemaaid waardoor talrijke moerasplanten kunnen voortbestaan. Het voedselarme hooi wordt als stro voor de stal gebruikt.
Laagvenen en hoogvenen
Daar waar het grondwater tot aan het aardoppervlak reikt, kunnen laagvenen ontstaan. Plantendeeltjes verrotten niet volledig, er wordt turf gevormd. Bij hoogvenen gaat het om bol staande lensvormige turfhopen. In tegenstelling tot laagvenen kunnen de wortels van de planten het grondwater niet meer bereiken.
Bossen op hellingen
Afhankelijk van de bodemcondities ontwikkelden zich in het Ennsdal verschillende soorten bossen. Op kalk wortelen bij voorkeur beuken, sparrebomen en zilverdennen. Op de silicaatbodems van de Tauernkant groeien voornamelijk dennen- en sparrenbossen. Hoger gelegen vinden we naast sparren hoofdzakelijk lorken.
Boomgrens
Tot aan de boomgrens op 1900 tot 2000 meter boven zeeniveau worden de bossen alsmaar lichter, alpendennen en bergdennen kenmerken de streek van de alpenweiden. Door intensief beheer van de bergweides werden de bosbestanden minder dicht.
Velden en lage heidestruiken boven de boomgrens
Boven de boomgrens kunnen alleen nog maar lage struiken, kruidachtige planten, algen en korstmossen overleven. Verantwoordelijk hiervoor zijn de onvruchtbare bodems en het ruwe, stormachtige klimaat.
Rots- en gruisvelden op de bergtoppen
Zelfs in de kleinste rotsspleetjes en op gruisvelden kunnen nog planten wortel schieten. Ook op de constant gladde gruishellingen zijn er bloeiende plantjes of mossen te ontdekken. Op de kale rotsen groeien alleen nog maar algen en korstmossen.
Gesteentes ten noorden en ten
zuiden van de Enns
Het Ennsdal bevindt zich langs een wijd uitgestrekte oost-west lopende breukzone van de aardkorst. Ze scheidt ook de morfologisch tegengestelde soorten gesteentes nl.: de Kalkalpen in het noorden tegenover de leisteen en gneis van de Lage Tauern in het zuiden. Aan de fossielen van de Noordelijke Kalkalpen herkent men dat de gesteentes er in zeebekkens werden gevormd. De diepte van de zee verandert voortdurend in de loop der miljoenen jaren. Ammonieten wijzen op diep water, korallen en zeelelies op met licht doorstroomd, ondiep water. Leisteen en gneis uit de grauwakstreek en de Lage Tauern (Centrale Alpen) ten zuiden van de Enns zijn onder grote druk en hoge temperaturen uit zanderige en leemachtige afzettingen ontstaan. Hierbij ontstonden op sommige plaatsen mooie mineralen.